18,00

Strandgeruis

Auteur: Harry Martinson Anke van den Bremt

Weinig mensen in ons taalgebied zullen opkijken bij het horen van de naam Harry Martinson. Nochtans kreeg deze Zweedse auteur in 1974 de Nobelprijs voor zijn ‘geschriften die de dauwdruppel vangen en de kosmos weerspiegelen.’
Martinsons poëzie wordt gekenmerkt door talige vernieuwing, rake observaties en een geniaal gebruik van metaforen waardoor de banale waarneming steeds op een hoger niveau wordt getild.

Martinsons oeuvre is doordrongen van een grote rusteloosheid. hij ziet de mens als een nomade, steeds onderweg, druk bezig nieuwe ervaringen op te doen. Vooral in de ontmoeting met de natuur slaagt de nomade erin zichzelf te vernieuwen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de natuurlyriek een centrale plaats inneemt binnen zijn werk.
Martinson slaagt er als geen ander in de levendigheid van de natuur te bewaren en door middel van zijn metaforisch taalgebruik op de bladzijden van de dichtbundel over te brengen.
Natuurbeschrijvingen worden bij deze dichter geen kunstig bewaarde stukjes nature morte. De beschrijvingen groeien, bloeien en geuren de lezer tegemoet vanop elke bladzijde van de bundel. Het blijft bij Martinson zeker niet alleen bij beschrijvende gedichten: groot en klein zijn bij hem onlosmakelijk met elkaar verbonden. Vaak ontstaat er een spanning tussen het concrete, tastbare en het ongrijpbare dat alles overstijgt.

Anke van den Bremt vertaalde Martinsons meest beklijvende natuurgedichten. Aan haar komt de verdienste toe deze ten onrechte vergeten dichter opnieuw in het Nederlandse taalgebied te introduceren.

Knipsel

’s Zomers tuimelen vlinders tevoorschijn als dromen van licht.
Gedachten trekken over bolle wolken van paardenbloemen
en over weiden waar zomers wonen.
Midden in het grasconcert van insecten speelt de spin
op de snaren van alle windstreken
Op een alom stralende harp.

Over de auteur

HARRY MARTINSON zag in 1904 het levenslicht in het Zweedse Jämshög als vijfde van zeven kinderen. Zijn vader - een zeeman - overleed toen hij zes jaar oud was. Zijn moeder verliet haar gezin en vertrok naar Amerika. De kinderen groeiden op in pleeggezinnen waar ze als goedkope arbeidskrachten gebruikt werden. Op zijn zestiende beantwoordde Martinson de lokroep van de zee en werkte hij op verschillende schepen, meestal als stoker. In 1927 keerde hij, getroffen door tuberculose, terug naar Zweden. Hij ontmoette de veertien jaar oudere schrijfster Helga Johansson met wie hij in 1929 trouwde. In hetzelfde jaar verscheen Martinsons debuut: Spökskepp. Zijn grote doorbraak als dichter kwam er in 1945 met de publicatie van Passad. Naast poëzie verschenen er ook talrijke romans van zijn hand. In de jaren '60 en '70 kreeg Martinson veel kritiek te verwerken van de jongere generatie die hem een gebrek aan politiek engagement verweet. Wanneer hij in 1974 samen met Eyvind Johnson de Nobelprijs voor literatuur kreeg, ontstond een heftig debat. Martinson raakte gedeprimeerd en verbitterd, met een zelfmoordpoging als gevolg. Hij overleed in 1978 in een ziekenhuis te Stockholm. Vertaalster ANKE VAN DEN BREMT (1976) blaast het werk van vergeten Nobelprijswinnaar Harry Martinson nieuw leven in. Ze vertaalde eerder in samenwerking met Stefaan van den Bremt gedichten van de Duitse dichteres Christine Lavant.

Recensies

  1. :

    ‘Deze dichtkunst blinkt vooral uit in evocatieve kracht en metaforisch vermogen. (…) De vertaling kan getoetst worden aan het origineel, dat in iets kleiner lettertype op dezelfde bladzijde staat. (…) De vertaalster plaatst het werk van Martinson in zijn literair-historische context, werk dat terecht opnieuw onder de aandacht wordt gebracht.’ (De leeswolf)

    ‘Anke van den Bremt maakte een selectie uit de gedichten van de Zweedse Nobelprijswinnaar Harry Martinson (1904-1978). Ook in het Nederlands behouden de gedichten al hun kracht. (…) De treffende natuurbeschrijvingen (…) maken de eigenlijke kern uit van Martinsons lyriek. Zijn talent om zelfs de indrukwekkendste natuurfenomenen in woorden te vangen en de kleinste alledaagse en vaak onopgemerkte details te voorzien van een wonderlijke grootsheid, getuigt van een bijzondere lyrische begaafdheid.’ (Poëziekrant 7, oktober 2008)